Die ene dag. Mensen vragen altijd alleen maar naar die ene dag. Alsof ik er geen andere heb geleefd. Ik onderdruk een zucht terwijl de journaliste haar vraag vol enthousiasme stelt.
Waarom vragen ze nooit naar, ik zeg maar iets, mijn kindertijd? Naar die hete zomerdagen waarop mijn broer en ik parcoursen bouwden in de weide en om beurten plaatsnamen in vaders helrode kruiwagen. We manoeuvreerden zo snel mogelijk tussen, over en onder de obstakels en gierden van de pret. Vooral die keer toen we in een scherpe bocht kantelden en Piet in een koeienvlaai terecht kwam.
Of later, toen we putteke winter op de veldweg stapten, snottebellen bungelend uit onze neuzen, onze schaatsen met de veters om onze nek geknoopt, vol verwachting, want op de dichtgevroren plas zouden we onze kunsten vertonen. In diezelfde plas gingen we zomers later in onze blote zwemmen, mét de buurmeisjes uiteraard. Dat waren pas dagen!
Nu ik erover nadenk, ik heb vele momenten écht goed geleefd.
Die keer toen ik snoep stal uit de buurtwinkel en Germaine met geheven deegrol vloekend achter me aan kwam. Ik wist niet dat dat oude mens nog zo snel kon lopen. Of die keer dat mijn beste vriend André en ik onder luid protest uit een restaurant werden gezet omdat er klaarblijkelijk een grens zit aan all you can eat. De dag waarop ik mijn eerste en enige marathon liep. Hoe ik zweerde dat jaarlijks te doen. Hoe dat er nooit van kwam. Of mijn eerste kus met Klaartje en dat mijn lijf daarna dagenlang gefladderd heeft. Die avond waarop we uren naar de sterren staarden met diepzinnige woorden en nog diepere stiltes. Het moment dat ik op mijn knie zakte, de tranen in haar ogen, het geluid van die volmondige ja. De dag waarop we elkaar onszelf eeuwig beloofden. Al is dat wel een cliché ‘gelukkigste dag van mijn leven’.
De drie geboortedagen van mijn kinderen. De rush van die nieuwe titel: papa. De trots die toen door mijn lijf gierde. Om nog maar te zwijgen van hun mijlpalen: eerste lachjes, eerste stapjes, eerste woorden, eerste schooldagen.
Het kan ook simpeler. Die keer toen we als gezin impulsief in de wagen sprongen, naar de Ardennen reden, uren wandelden en als bij wonder dé beste ijsjeszaak ontdekten. Hoe we van dat uitje een jaarlijkse traditie maakten. Of elke vrijdagavond, wanneer mijn vrouw haar versie van balletjes in tomatensaus met kroketten klaarmaakt. Naar dat moment kijk ik de hele week uit.
Ik glimlach.
Ik heb de vraag niet gehoord, maar dat geeft niet. Ik ken ze uit mijn hoofd.
“Wel, ik vond het niet zo speciaal.” antwoord ik.
De journaliste staart me met grote ogen aan. Ze werpt een schichtige blik naar de camera die ons beiden filmt. Ik geniet van haar aarzelende houding, de stijgende paniek in haar naar woorden zoeken.
Ik besluit haar uit haar lijden te verlossen: “Ik heb hier op Aarde tientallen leukere dagen gehad. Om eerlijk te zijn was Mars maar saai. Er viel daar weinig te beleven.”
We lieten ons inspireren door beginzinnen van bestaande romans.
Mijn beginzin komt uit De Overgave, geschreven door Arthur Japin.
Enkele FNWP leden beslisten om hun schrijfsels van deze opdracht te delen in een ISSUU, een online magazine.
Klik op de knop en je kan hem lezen.

Het was aan mij om een schrijfopdracht te verzinnen. Ik kan je verklappen: als nieuwste lid is dat best spannend. :)
Ik maakte zelf enveloppen uit pagina's van het tijdschrift De Flow. Elke aanwezige koos er één om zich door te laten inspireren. In elke enveloppe had ik een lukraak gekozen woord gestopt en een foto. Het woord moest voorkomen in wat je schreef, de foto kon dan weer als inspiratie dienen.
Hier mijn schrijfsel van die avond:
Liefste Fatma,
Vele jaren zijn verstreken, maar voor mij maakt het geen verschil. Ik ben nooit gestopt met aan je te denken.
Ik zal nooit vergeten hoe je binnenkwam, die hete zondag in mei. Het was rumoerig in de koffiebar, toch verstomde voor mij al het geluid. Je droeg een muntgroene jurk met lange mouwen. Hij reikte tot aan je enkels en paste perfect bij jouw grasgroene hoofddoek. De kleuren vormden een zacht contrast met je mokkakleurige huid. Een koppige zwarte lok kwam piepen op je voorhoofd. Je stopte hem snel terug waar hij hoorde.
Het was niet de veelheid aan kledij die je droeg op deze snikhete dag dat mijn aandacht trok. Het waren je sprekende, grijsgroene ogen die zoekend door de ruimte gingen. Ik hoopte vurig dat ze op mij zouden rusten, maar helaas. Je schoof aan tafel bij een jongere vrouw met dezelfde huid en een minder stralende versie van jouw ogen. Je jongere zusje, ontdekte ik later.
Ik bleef vastgenageld achter de bar staan, mijn ogen stijf op jou gericht. Het was pas toen mijn vader me een tik tegen het achterhoofd gaf, dat ik weer in staat was te bewegen.
“Wat sta je daar te dromen, zoon.” beet hij me toe in het Hebreeuws. “Ga die dames hun bestelling opnemen.” Met knikkende knieën en droge mond kwam ik die dag naar jullie tafel. Ik schokte toen jouw ogen de mijne vonden. Met een stralende glimlach bestelde je een ijskoffie. Wat je zus moest hebben, weet ik niet meer.
Oh die eerste keer, en al die keren die daarna volgden. Ik keek elke zondag reikhalzend naar je uit, bewonderde de vele kleurrijke hoofddoeken die je bezat, raapte steeds de moet bijeen om te komen vragen wat je wilde drinken. Verder dan dat, kwam ik niet. Je hebt het nooit geweten.
Ik zag je koffie drinken met je zus.
Ik zag je onder begeleiding van je ouders binnenkomen om kennis te maken met je toekomstige man.
Ik zag je zwanger. Ik zag je met je pasgeboren dochter.
Ik zag je tranen toen je vader stierf.
Elke keer bediende ik, bracht ik koffie of thee. Nooit zei ik meer dan de hoofdnoodzakelijke woorden. Altijd schonk jij je me een stralende glimlach. Onze levens liepen gelijkzijdig, maar nooit mét elkaar.
Ik heb spijt.
Had ik maar.
En toch wist ik dat het zinloos was, dat het zinloos is. Mijn keppeltje en jouw hoofddoek, het had nooit kunnen zijn. Dus hield ik mijn lippen stijf op elkaar en verlangde ik vurig naar elke glimp die ik van je vangen kon.
Sinds kort zie ik je binnenlopen bij de zaak aan de overkant. De hippe bar met mocktails en milkshakes. Ik sus mezelf met de leugen dat het je tienerdochter is, die hip wilt zijn en dat je me mist, even hard als ik jou. Ik maak mezelf wijs dat je terug zal komen, dat je weet wie ik ben, wanneer je deze brief leest. Ik leef op hoop en droom dat je al die jaren voelde wat ik voelde.
Toch is ook deze brief een leugen. Hij zal je nooit bereiken.
Hij fungeert enkel als plakker op mijn zielenleed.
Ik zal altijd aan je denken,
Caleb
Op mijn Pad der Gedachtengang,
ontmoet ik mijn kwelgeesten.
Ze achtervolgen me,
knagen
achteraan mijn hoofd.
Ik duw ze weg,
zoek afleiding,
houd koppig vol.
Tot ik in de stilte van ’s morgens vroeg ontwaak.
Maagpijn.
Als verstijfd blijf ik liggen
starend naar het donker
aanhoor hun gefluister:
flarden van gesprekken,
woorden en hun intonatie,
verborgen bedoelingen.
De juiste context is ver zoek.
Ik zucht en draai,
grijp hen bij de kraag,
marcheer kordaat naar
‘mij treft geen schuld’.
Ze lachen,
gieren,
gaan genadeloos door,
laten me elk scenario zien.
- het ergste eerst -
Ik stap kilometers in mijn hoofd,
word bij elke stap
kleiner
banger
eenzamer.
‘Had ik dit of dat toch anders…?’
Mijn duivels zijn het met me eens:
ik moet beter.
Doodmoe draai ik me om,
grijp ik mijn kussen vast
maar slapen lukt niet meer.
Lyne bracht een boekje vol wandelingen in België mee. Ik liet me inspireren door Ellezelles en hun 'Pad Der Geheimzinnigheid', een wandeling met beelden van allerlei wezens.
De schrijfsels van enkele aanwezigen zullen gebundeld worden in een ISSUU.
Klik op de knop en je kan hem lezen.

Caroline verzon een opdracht. De meeste geheimen gaan over relaties, seks, geld, ziekte en psychische moeilijkheden. Tijd om iets te bekennen....
FNWP dook in de pen!
Ik heb haar voor altijd beloofd. In goede en kwade dagen, in ziekte en gezondheid. Nooit in onze zestig jaren huwelijk heb ik aan die belofte getwijfeld. Elke dag wilde ik als vanzelfsprekend met haar. Samen konden we alles aan. Het verlies van onze pasgeborene, de dood van onze ouders, de breuk met onze jongste zoon, gezamenlijk op pensioen. En nu… zit ik hier. Alleen.
Met afwezige aaien koester ik de gerimpelde hand van mijn echtgenote. Ze slaapt. Mijn blik dwaalt over haar gezicht. Het is ontsiert door het zwart-blauw-paars van haar val. Het oog waarmee ze op de rand van het nachtkastje viel, is nog gezwollen. “Dat komt weer goed, haar gezicht.” Had de lieve verpleegster me toegefluisterd. Komt de rest ook goed?
De avond ervoor hadden we een glas porto gedronken en samen naar de TV gekeken. Niet elk op onze plek, wel naast elkaar. Hoewel het laat was geworden, kroop ik ’s ochtends rond half zeven uit bed. Lucille sliep nog. Ik liet haar begaan. Ik genoot van mijn tijd alleen, dronk mijn koffie extra straf, las in alle rust mijn krant. Toen ze om half negen nog niet beneden was, riep ik onderaan de trap. Zoals vaak kwam er geen antwoord. Mijn Lucille is lief, maar ook potdoof.
Een uur later liep ik al grinnikend de trap op. “Awel, slaapkopke?” Ik begreep het niet, ze lag niet op bed. Mijn hart sloeg tellen over toen ik haar voet naast het frame zag uitsteken. Daar lag ze, naast het bed op de grond, slechts zacht ademend. Ik greep haar bij haar schouder en draaide haar voorzichtig op haar rug. Het was menens. Haar gezicht en haren waren besmeurd met bloed. Dat kwam door de rand van het nachtkastje, begrijp ik nu. Ik riep haar naam: “Lucille, Lucille!”, verviel in gefluister toen ik besefte dat het weinig zin had “Cilleke, mijn cilleke”. Op mijn snelste tempo ben ik naar onze telefoon gelopen. Ik heb de honderd gebeld, de voordeur open gezet en ben terug naar boven gelopen. Ik heb haar warm toegedekt en haar hand gestreeld, zoals nu, tot de ambulanciers arriveerden.
“Hoe lang ligt ze hier al zo?” wou de MUG arts meteen weten. Ik kon alleen mijn schouders ophalen en onsamenhangend stamelen. Ik had niet van mijn koffie en krant mogen genieten. Met loeiende sirenes werden we naar het ziekenhuis gebracht. Het verdikt was zwaar: hersenbloeding, halfzijdig verlamd, ernstige schade waardoor geheugenproblemen. Mijn Cille zou nooit meer zijn wie ze was.
Haar ontwaken brengt me terug naar het nu. Met verwarde ogen kijkt ze de kamer rond. Haar blik rust bij mij. Mijn hart bonst in mijn keel.
“Ik moet je iets bekennen.” Ik herken mijn eigen stem niet.
Ze fronst haar wenkbrauwen, zwijgt.
Nog niet zo lang geleden hadden we elkaar een tweede belofte gemaakt, bovenop de voor eens en altijd. Als een van ons moest gaan, gaat de ander mee.
“De dokters zeggen dat je naar een rusthuis moet.” Ik proef de vieze nasmaak van mijn woorden. Haar blik blijft onveranderd.
“Cil, ik denk niet” ik slik in een poging de brok in mijn keel te verdrijven “ik denk niet dat ik… dat ik het kan.”
Ze staart me niet begrijpend aan, duwt haar lippen tot spierwit op mekaar.
“Ik wil niet naar het rusthuis.”
Langzaam trek ze haar hand uit de mijne. Haar stem kraakt voor ze spreekt. “Waar heb je het in godsnaam over? En… Wie ben jij eigenlijk?”
Een hete zomerdag, de laatste van een zwoele week. Zoals vaak zit ik met Jaak op het terras van onze favoriete brasserie. Het is er druk. De klanten zoeken beschutting onder de helrode Stella Artois parasols. Wij bezetten de beste tafel, niet in het midden van het terras, wel aan de rand. De perfecte plek om te doen wat we het liefste doen: mensen spotten. Monica, de nieuwe serveerster, loopt af en aan. Onze tafel negeert ze. Ze begrijpt dat wij nog wel even doen over onze cola zero en witte wijn. Ik rust tegen de rugleuning van mijn terrasstoel en laat mijn blik van achter mijn halfdonkere zonnebrilglazen ongegeneerd over het terras dwalen. In mijn ooghoek houd ik Jaak in de gaten en maar goed ook. Door zijn lichte hoofdbeweging krijg ik het kleine meisje twee tafels rechts van ons in het vizier. Haar kleine lichaampje staat gespannen, haar blik op scherp, elke beweging die haar ouders maken, heeft ze gezien. Intussen voert ze de kerstomaten uit haar bord aan de hond die onder tafel zit en gulzig knort. Ik kan een glimlach niet onderdrukken.
Er zet een plotse wind op. Ik kijk naar de lucht die snel donkerder wordt. Ook andere klanten staren gealarmeerd naar boven en beginnen hun spullen te pakken. Steeds meer mensen vragen Monica om de rekening, toch brengt ze eerst het eten van de mensen links van ons.
Jaak duwt met zijn voet tegen mijn been. Ik schrik op. Met grote ogen wijst hij in de richting van de linkse tafel. Ik ga verzitten zodat ik onopvallend mee kan kijken. Het is een koppel van middelbare leeftijd. Meneer eet spaghetti, mevrouw tomatensoep met balletjes. Ik bestudeer hun kledij, merk niks abnormaals op. Ik bekijk hun eetgewoonten maar zie geen rare smakjes, slurpjes of likjes. Vragend kijk ik Jaak aan. Hij draait met zijn ogen, kijkt dan uitdrukkelijk naar boven. Ik kijk naar de parasol. De windkracht neemt toe, maar hij lijkt stand te houden. Jaak zijn arm schiet in de lucht - wat doet hij nu?-, zijn hand gaat door zijn haren. Ik staar opnieuw naar het koppel en dan zie ik het. Meneer zijn haar deint mee in de wind, alleen iets enthousiaster dan men zou verwachten. Ik fixeer mijn blik op het wapperende haarstukje, bijt op mijn onderlip bij elke beweging dat het maakt. Plots is er een hevige windvlaag. De toupet verlaat het hoofd van zijn eigenaar en belandt in het gezicht van diens vrouw. Haar lepel soep houdt halt op weg naar haar mond. Vervolgens helpt de zwaartekracht het haarstuk naar beneden. Met een grote plons duikt het in de soep met balletjes.
Met een ruk draai ik mijn hoofd van het tafereel weg. Ik staar naar mijn knieën, klem mijn lippen stevig op elkaar, vermijd angstvallig Jaaks blik. Ik weet dat als we nu contact maken, al is het zo weinig als een gedeelde blik, dat we onszelf niet meer zouden kunnen bedwingen. Onze lachen zouden schateren, onze lippen proesten, ons speeksel spetteren, zo enthousiast als de soep toen het haarstuk erin viel.
Marlies zorgde voor eindzinnen van verschillende boeken. De bedoeling was dat we naar een van deze zinnen toe schreven. Veerle voegde een beperking toe: in ons stukje moest en zou het woord toupet gebruikt worden.
De eindzin waardoor ik me liet inspireren komt uit Het Parfum van Patrick Süskind.
Schrijven maar!

De FNWP bestaat dit jaar 11 jaar. Hoe we dat vierden, ontdek je op de blog van de groep.
Ter ere van die 11de verjaardag schrijven we allemaal een tekst met als thema 'kamerplantenverdriet'. Een woord dat ontstond tijdens een schrijfweekend in Bure in januari.
Met mijn voet duwde ik op de knop van de stofzuiger. Het gebrom van de motor stierf langzaam weg. Ik plaatste mijn handen in mijn zij en blies fors uit. De slaapkamer van mijn kinderen was opnieuw opgeruimd en proper. Nu nog dweilen en ik kon tevreden zijn. Ik grinnikte. Waar schermtijd allemaal niet goed voor was. Vanuit de openstaande deur van de woonkamer hoorde ik de tv. Mijn kinderen waren stil. Zijn ze in slaap gevallen? Het zou me goed uitkomen moesten ze beiden een dutje doen. Dan kon ik dweilen zonder gezeur en had ik daarna tijd voor koffie. Terwijl ik de deur van de woonkamer naderde, werd mijn aandacht getrokken door een verdwaald lichtgroen blad dat op de grond lag. Kwam dat van mijn Ficus? Verderop lagen er nog meer. Een spanning nestelde zich ter hoogte van mijn maag. Ik haastte me de woonkamer in.
Kleine Roos lag op haar rug op het beige tapijt: haar ogen gesloten, haar handjes gevouwen op haar buik. Broer Tibe droeg zijn speelgoed stethoscoop en witte doktersjas. Hij stond op de tippen van zijn tenen. Zijn handjes reikten naar de laatste blaadjes. De rest van het groen was als confetti verspreid doorheen de ruimte. Mijn Ficus stond er kaal bij. Ik wist niet of ik moest huilen of lachen. “Awel?!”
Tibe draaide zich geschrokken om en liet de blaadjes uit zijn vuist naar de grond dwarrelen. Roos zat in een vloeiende beweging rechtop. Ze staarden me met grote ogen en bleke gezichtjes aan.
“Wat denken jullie dat jullie aan het doen zijn?” in enkele stappen stond ik naast mijn kroost. Roos haar onderlip trilde zachtjes. Ik plaatste mijn handen in mijn zij, keek vragend naar mijn zoon.
“Ik ben de dokter en Roos is ziek en de plant maakt alles beter, dat heeft papa gezegd!”
Begrip sijpelde als stroop binnen. Ik herinnerde me vorige week: Roos die struikelde en haar hoofd aan de kast stootte, Bert die haar recht hielp en troostte. Mijn dochter die bleef brullen, meer van het verschieten dan van de pijn. “Tibe, breng eens een blad van die plant.” Bert had onze dochter op schoot genomen en de magie onthuld. “Kijk, als je op dat blaadje blaast, zo” hij had kort geblazen en vervolgens de kinderen gewenkt “kom, jij ook Tieps en nu jij Roos.” mijn dochter haar sikken was intussen bedaard “en dan moet je zo, kijk, op het pijntje wrijven en dan verdwijnt het, zie je?”. Het blad werd zacht over de buil gewreven. “De pijn is weg, hé Roos?” Onze dochter had breed gelachen en hevig geknikt.
“Maar hoe?!” riep Tibe.
“De plant heeft magie.” Had Bert geheimzinnig gefluisterd. “Hij laat alle verdrietjes verdwijnen.”
“Mama boos?” mijn dochters frêle stemmetje deed me terugkeren naar het nu.
“Nee, mama niet boos.” Zei ik terwijl de lucht tussen mijn opeengeklemde tanden glipte.
“Kom eens hier jullie twee.” Ik nam mijn kinderen in mijn armen. “Nu moeten jullie eens goed luisteren. Als je de magie van de plant gebruikt voor neppe pijntjes, dan gaat het niet meer werken bij échte pijntjes. Dan denkt de plant dat jullie hem foppen wanneer het écht is en dan is er geen magie.” Hun hoofdjes knikten simultaan. “Jullie mogen dus geen blaadjes van de plant trekken als het niet nodig is. Mama of papa beslissen of we een magieblaadje nodig hebben, oké? Kom hier, knuffel.” Ik omarmde mijn kinderen en bekeek intussen de ravage.
“Hop, ga maar met twee naast de plant staan.” Ik nam mijn gsm van de tafel en zocht de camera. “We zullen papa eens een mooie foto sturen terwijl hij werkt.” Enkele klikken later zond ik hem naar Bert. “En nu spelen we een leuk spel!” Tibe en Roos waren meteen één en al oor. “Om ter meeste blaadjes verzamelen. Beginnen jullie maar. Ik haal een emmer om ze in te doen.”
Mijn berichttoon weerklonk. Bert zijn naam verscheen op het scherm.
Oh nee, schat. SORRY.
Ik grinnikte en schreef terug: Ik zou, als ik u was, vanavond niet thuis komen zonder nieuwe plant. ;-)
Ik bracht 'Het Boek met alle antwoorden' van Carol Bolt mee. Eén voor één sloegen we het boek open en ontdekten we het antwoord op een vraag. Wat die vraag was en wie hem stelde, dat mochten we al schrijvend ontdekken.
Kan jij mijn antwoord ontdekken? Hieronder mijn tekst.
Mijn blik dwaalt door de koffiebar: het oud roze op de muren, de witte kanten doekjes op de tafeltjes. Op Viv en mij na is er nog één tafeltje gevuld. De twee dames zijn verdacht stil. Hun gezichtsuitdrukkingen reageren op het enige gesprek dat de ruimte vult.
Er volgt een nieuwe stroom. Eentje vol mooie woorden en excuses voor een man die niet deugt. Langzaam roer ik met mijn lepel door mijn mok. Ik hoor haar, maar luister niet. Hoe vaak hebben we het hier al over gehad? Ik laat mijn adem langzaam ontsnappen.
"Ben je zeker dat je dit nog wil?" Ik duw mijn zin tussen die van haar.
Abrupt valt ze stil. Haar opengesperde ogen vullen zich met tranen. De oude dames buigen naar voren om haar antwoord goed te horen. Zou ze? Durft ze?
"Ik zie hem graag." Haar hoofd zakt theatraal op haar armen. Ons tafeltje schudt door haar huilbewegingen. Ik bijt op de binnenkant van mijn kaak. Waarom zit ik hier eigenlijk?
"Wat moet ik doen, Loes? Ik wil hem niet kwijt. Hij is... de liefde van mijn leven!"
Ik trek mijn wenkbrauwen op, prijs me gelukkig dat ze dat niet kan zien. "We zijn zeventien. Ik mag hopen dat dit niet de liefde van je leven is."
Ze gaat rechtop zitten, grijnst door haar tranen heen. "Je snapt wat ik bedoel."
Ik nip van mijn koffie, mijn gedachten draaien op volle toeren: ze zal niet stoppen tot ik zeg wat ze horen wil. "Je zult het initiatief moeten nemen."
Haar gezicht klaart op. Ik word overspoeld door een instant schuldgevoel: dit was het slechtste antwoord ooit.
"Je hebt gelijk. Ik zal me bij hem excuseren en dan komt het vast goed."
Met een grote glimlach drinkt ze haar latte leeg. Mijn tas blijft voor meer dan de helft gevuld.


Marlies plooide inspirerende enveloppen, stopte er een woord bij ter inspiratie en ChatGPT verzon een schrijfopdracht. Deze ging als volgt: De Laatste Kunstenaar: in een post-apocalyptische wereld waar kunst en creativiteit bijna volledig zijn verdwenen, ontdekt een jonge kunstenaar een oude ondergrondse galerij vol met prachtige kunstwerken. Ze besluit deze geheim te houden en begint haar eigen kunstwerken te maken, terwijl ze worstelt met de vraag of ze de wereld haar ontdekking moet laten zien.
Hieronder mijn verhaal.
Het licht van de zaklampfunctie van mijn GSM verjoeg de eerste meters duisternis voor me. Geschrokken hield ik mijn adem in. Ik zag alleen grote voorwerpen, bedekt met oude lakens. Ik scheen in het rond, zette enkele stappen die weergalmden tegen de bleke muren en het hoge plafond van de ruimte waar ik me in bevond. Die bleek na enkele minuten inspectie gevuld met nog meer voorwerpen onder lakens. Ertussen bevonden zich smalle paden. Ik keek achterom, naar de stalen deur die achter me dichtgevallen was. Even twijfelde ik, terugkeren zou de gemakkelijkste optie zijn, maar ik zette door. Ik omklemde de schouderband van mijn Eastpak en trok hem stevig tegen mijn rug. Alsof mijn rugzak me kon beschermen voor wat eventueel komen zou. Na enkele meters in de gang bleef ik staan. Een per uitzondering groot rechthoekig voorwerp trok mijn aandacht. Het oude bloemetjeslaken dat het bedekte, zuchtte zacht in een bries waarvan ik niet wist waar die vandaan kwam. Mijn vingertopen raakten het aan, bevoelden wat erachter verstopt zat. Het leek wel een strak gespannen vlies? Met een ruk trok ik het laken weg. Een stofwolk benam me de adem en mijn zicht. Ik hoestte en wreef in mijn ogen. Toen ik ze opnieuw opende, staarde ik in de ogen van een… meesterwerk. Mijn hart roffelde terwijl ik het doek bekeek: een naakte, volslanke dame rijkte naar een prachtig rode appel in een goedgevulde boom. De penseelstreken schitterden in het licht van mijn telefoontoestel. Ik keek in het rond, naar alle verstopte voorwerpen in de grote ruimte. Zou het? In een opwelling greep ik alle lakens die ik kon grijpen. Stofwolken ontstonden. Terwijl ze neerdwarrelden onthulden ze hun pracht. Beelden, foto’s, schilderijen, paspoppen, een muziekinstallatie,… Ik begon te lachen, eerst zacht, toen uitbundig. Tranen liepen over mijn wangen.
Iemand had ze bewaard.
Iemand vond ze de moeite waard.
Als een kind huppelde ik door de eindeloze rijen, hier en daar trok ik lakens weg, liet ik mijn vingers over de verloren gewaande kunstvormen glijden. Het volgende laken onthulde een stapel boeken. Ik hield verheugd mijn adem in, greep een van de bovenste exemplaren en liet mijn hand over de cover glijden. Toen bracht ik de pagina’s naar mijn gezicht met de bedoeling eraan te ruiken. Een kuch deed me verstijven.
“Ben je van plan die lakens terug te hangen, of hoe zit dat?” gromde een stem vanuit het duister.
Omwille van de vele zieken in september, besloten we de opdracht van oktober te herhalen. Uiteraard koos ik een andere enveloppe. De opdracht ging als volgt: De Vergeten Brief - Een vrouw ontdekt een oude liefdesbrief die haar grootouders aan elkaar schreven tijdens De Tweede Wereldoorlog. Ze besluit de liefdesgeschiedenis van haar grootouders te onderzoeken en stuit op onverwachte onthullingen over hun relatie en de moeilijkheden die ze hebben doorstaan.
Lees hieronder mijn verhaal:
Een spinnenweb kleefde vast in mijn blonde krullen, toch klauterde ik verder. Rechts achteraan op de grote zolder stond een grote eikenhouten kast. Hij zat bomvol oude kledij. Dat wist ik omdat ik er als klein meisje steeds mee gespeeld had. De scharnieren piepten vervaarlijk toen ik aan de nepgouden sleutel trok om de deur te openen. De me welgekende geur van stof, oude kledij en vervlogen parfum kroop in mijn neusgaten en liet me glimlachen. Mijn vingers gleden over de oude stoffen, ik herinnerde me sommige van hen alsof het oude vrienden waren. Zo maakte ik mijn eerste selectie. Ik schoof een stevige doos dichterbij, ging erop staan en doorzocht de houten legger boven de rail voor de kapstokken. Ik vond enkele hoeden, hoestte toen ik ze uit de kast trok. Toen voel mijn oog op een klein houten kistje, helemaal achteraan. Ik moest op mijn tippen gaan staan en met mijn vingers zo ver als ik kon rijken om het doosje te verleiden korterbij te komen. Van zodra ik het vast had, bekeek ik het grondig. Het was een houten sigarenkistje. Ik ging op de stevige doos zitten en opende het. Tot mijn verbazing was het niet gevuld met sieraden, linten of prullaria en wel met tientallen vergeelde, klein opgeplooide papiertjes. Mijn hartslag roffelde terwijl mijn vingers er eentje open plooiden.
Lieve Roger, 10 mei 1942
De tijd tikt verder, toch blijft mijn hart leeg. Reikhalzend kijk ik uit naar Marieke van de melkboer die me jouw brieven brengt. Steevast ga ik op zoek naar het kleine geplooide papiertje speciaal voor mij.
Ik mis u. Ik mis u. Ik mis u. Het opschrijven maakt het niet beter. Was den oorlog maar voorbij. Samenzijn kunnen we nooit, maar dan waren we in ieder geval weer nabij.
Liefs, Edgar
Ik staarde naar de namen in het hoekige handschrift dat ik niet kende. Wie is Edgar en waarom stuurde hij dit soort brieven aan mijn grootvader? Ik ontplooide meer papiertjes, liet mijn ogen over de intieme woorden glijden, hun inhoud onthullen. Steeds weer werd opa Roger gemist door Edgar. Steeds weer was er dat verlangen, soms vergezeld door wellust. En met elk woord dat ik las, veranderde wat ik dacht te weten over mijn grootvader. Had ik hem ooit echt gekend?

Als een dun laagje vernis
smeer ik troost over de wonde
zorgvuldig blaas ik
help de tijd drogen
tot broos
tot breekbaar
De wonde jeukt, brandt, snijdt
al snel een eerste barst
dus grijp ik mijn penseel
en smeer en blaas
en smeer en blaas
en smeer en blaas
tot goede moed me verlaat
Dikke klodders vallen
woede en verdriet
geen plaats!
wanhopig wrijf ik
zoveel ik kan
vermoei ik mezelf
uitgeput, alleen, bang
tot mijn vingertoppen botsen
op een stevig gevormde korst
en de wonde eronder
slechts zachtjes klopt
Gonda snuisterde door haar boekenkast en koos enkele mooie eerste zinnen uit. We lieten ons opnieuw inspireren, zonder de eerste zin letterlijk over te nemen.
Soms is schrijven therapie. Dan zit mijn hoofd bomvol en weet ik het niet meer. Met veel gekribbel en onder luid gezucht verschijnen er woorden op het papier. Vaak schrijf ik op zo'n momenten precies wat ik zelf nodig heb: dikke klodders die mogen vallen.
Na het voorlezen herkenden de anderen hoofdpersonage Martine in deze tekst.
Woordbloesem
We gebruiken cookies om websiteverkeer te analyseren en de ervaring op je website te optimaliseren. Als je het gebruik van cookies accepteert, worden je gegevens gecombineerd met de gegevens van alle andere gebruikers.